Archief 4 en 5 mei
Created by P.L. Last update 17-08-2022
info: Jan Kok “oet Beltrum”
Voedsel en levensmiddelen distributie
Tijdens
de
toen
heersende
crisisjaren,
ontstond
er
stagnatie
in
de
geregelde
aanvoer
van
buitenlandse
granen
en
kunstmest
voor
de
inlandse
voedselvoorziening.
Hierdoor
verwachtte
men
in
1939
dat
er
een
voedselschaarste
zou
te
ontstaan.
Door
het
ontbreken
van
kunstmest
verminderde
de
opbrengst
van
de
binnenlandse
granenoogsten
in
ons
land
zienderogen.
Hierdoor
dreigde
er
hier
gebrek
aan
grondstoffen
voor
zowel
menselijk
als
dierlijk voedsel te ontstaan. Als gevolg daarvan ging de productie van vlees en granen voor inlands gebruik snel achteruit.
Om
deze
reden
heeft
dat
de
Minister
van
Economische
zaken
op
24
juni
1939
de
wet
op
voedseldistributie
uit
de
1°
wereldoorlog
(1914-
1918)
opnieuw
in
werking
gesteld.
De
hierbij
genomen
maatregel
hield
in
dat
men
zonder
inlevering
van
de
daarvoor
bestemde
bonnen,
geen
artikel
kon
kopen
waarvoor
deze
distributieregels
waren
ingesteld.
Om
het
Nederlandse
totale
voedselaanbod
bij
te
houden,
moesten
de
boeren
een
groot
deel
van
de
door
hun
gedorste
graan
en
slachtvee
afstaan.
De
toen
door
de
overheid
ingestelde
Crisis
Controle
Dienst
controleerden
regelmatig
bij
landbouwers
en
veehouders
naar
hun
verwachtte
voedselproductie.
Door
de
aantallen
vee
en
de
oppervlakte
graangewassen
te
registreren
hadden
zij
inzicht
in
de
komende
voedselvoorraad.
Deze
organisatie
bezat
de
wettelijke
mogelijkheid
om
de
agrarische
productie
en
de
verwerking
ervan
in
de
hand
te
houden.
Naar
aanleiding
van
hun
controleresultaten
werden
de
hoeveelheden
of
aantallen
van
het
totale
voedselaanbod
bepaald
Tegelijkertijd
werd
dan
hun
kwantum
van
hun
verplichte
inlevering
vastgesteld.
De
boeren
waren
verplicht
om
het
dorsen
van
granen
of
het
slachten
van
vee
vooraf
bij
de
plaatselijke
P.B.H.
te
melden.
Op
de
overeengekomen
dag
en
tijdstip
kwam
er
dan
een
C.C.D.
controleur
om
toe
te
zien
dat
met
de
verplichte
levering
niet
een
pootje
werd
gelicht.
Het
lag
vaak
aan
de
gezindheid
van
deze
controleur,
of
men
zich
kon
onttrekken
aan
de
opgelegde
verplichting.
Als
geconstateerd
werd
dat
men
trachtte
zich
aan
de
opgelegde
leveringen
te
onttrekken
werd
er
een
gevangenisstraf
of
opsluiting
in
een
strafkamp
in
het
vooruitzicht
gesteld.
Door
maatregelen
is
het
clandestien
dorsen
van
graan
en
het
clandestien
houden
en
slachten
van
vee
ontstaan.
Voor
de
ingeleverde vee en graan ontvingen de boeren geen vergoeding.
De
opgelegde
rantsoenering
gold
niet
alléén
voor
brood
-
melk
-
boter,
vlees
en
eieren,
maar
ook
andere
noodzakelijke
levensbehoeften
zoals
textiel
voor
kleding
e.d.
en
ook
alle
vaste
en
vloeibare
brandstoffen
Later
vielen
fietsbanden
en
bouwmaterialen
e.d.
ook
onder
dezelfde
rantsoenering
regeling.
Ondanks
de
teruglopende
bedrijfsopbrengsten
voorzagen
veel
boeren
in
de
laatste
jaren
van
de
oorlog
veelal
ook
naast
hun
eigen
gezin
ook
onderduikers
en
inwonende
evacués
van
eten
en
drinken.
In
enkele
gevallen
waren
er
voor
deze
mee-eters
geen
bonkaarten
beschikbaar.
Door
het
Ministerie
van
Economische
Zaken,
welke
verantwoordelijke
was
voor
de
juiste
verdeling
van
het
voedselaanbod,
waren
er
provinciale
voedselcommissarissen
benoemd.
Op
hun
beurt
benoemden
zij
plaatselijke
commissies,
met
een
P
laatselijke
B
ureau
H
ouder
aan
het
hoofd.
In
Groenlo
was
dit
dhr.
Jans
Roerdink
uit
Eefsele
en
in
Beltrum
was
dat
dhr.
Jan
Hemmink
(Jan
van
den
Dreiër,
sr).
Als
personeel
stonden
naast
Hemmink
geboren
13-5-1889
geregistreerd,
A.J.
Nijenhuis
geboren
29-3-1921
en
J.T.H.
Beunk
geboren
16-9-1923.
De
buitendienst
controleur
was
J.B.
Assinck
L78
Lintvelde,
in de volksmond 'Jan Memmekeshos'.
De
Beltrumse
P.B.H.
had
samen
met
zijn
medewerkers
kantoor
in
de
plaatselijke
,,Concordia",
(nu,
Zalencentrum
Dute)
en
na
de
oorlog
in
een
bijzaal
van
het vroegere café Zemann aan de tegenwoordige Mr. Nelissenstraat 46.
Onderstaande 2 verhalen zijn in het voorjaar van 2002 opgetekend door Johan Pleiter te Groenlo.
1) Het onderstaande voorval speelde zich af in 1942.
De
inspecteur
voedselvoorziening
voor
Oost
–
Gelderland
was
dhr.
Groothornte.
Hij
voerde
controle
uit,
over
onder
andere
kantoorwerkzaamheden,
administratie, benoeming personeel, bijhouden van loonlijsten, rentezegels plakken en eventuele toewijzing bijvoorbeeld fietsbanden, enzovoort.
Op
een
morgen
werd
hij
opgebeld
door
Hemmink
met
het
verzoek
direct
in
Beltrum
op
kantoor
te
komen,
er
was
iets
ernstigs
gebeurd.
Aangezien
Groothornte verantwoordelijk was voor de goede gang van zaken in de districtskantoren in Oost - Gelderland.
Wat
hij
aantrof
in
Beltrum
was
een
dichtgespijkerd
kantoor
en
alle
meubilair
was
kapot
geslagen.
Dit
was
sabotage.
Hoe
kon
dit
zo
gebeuren.
Bij
de
landbouwer
Pasman
toendertijd
wonende
tegenover
de
kerk,
later
verhuist
naar
de
Sonderenweg,
was
de
morgen
te
voren
in
alle
vroegte
een
inval
gedaan
door
een
vijftal
controleurs
van
de
Crisis
Controle
Dienst
(C.C.D.)
Er
werd
niets
gevonden,
maar
wel
alles
overhoop
gehaald.
Men
vermoedde
dat
men
zocht
naar
een
clandestien
geslacht
dier.
Deze
controleurs
waren:
Arfman
uit
Barchem,
Abbink
uit
Rekken,
Roemaat
uit
Groenlo
(afkomstig
uit
Didam),
Beijer
Lichtenvoorde
en
Roerdink
Eibergen.
Het
was
meer
dan
erg
en
men
vermoedde,
dat
het
optreden
van
deze
heren
de
oorzaak
was
van
het
vernielde kantoor.
Noodopvang
werd
gevonden
in
het
kantoor
van
de
Coöperatieve
Landbouwvereniging
in
Beltrum.
De
heer
Groothornte
heeft
na
het
aanschouwen
van
de
ravage,
direct
contact
opgenomen
met
het
Hoofd
Gelderland
van
de
C.C.D.
de
heer
Berendsen
uit
Gendringen
en
hem
bezocht
en
uitvoerig
verteld,
wat
er
in
Beltrum
was
voorgevallen.
Deze
heeft
de
vijf
controleurs
opgeroepen
en
hun
een
flinke
reprimande
gegeven
over
dit
Gestapo
achtige
optreden.
Men
heeft
dit
geval,
waarbij
ook
politieman
Derks
uit
Beltrum
werd
betrokken,
voor
de
Duitse
instanties
in
de
doofpot
gestopt.
Ongetwijfeld
hadden
de
Duitsers
dan
in
Beltrum
voor
deze
vorm
van
sabotage
harde
maatregelen
getroffen.
Dit
optreden
van
die
controleurs
was
onwaardig
gezien
de
grote
vaderlandsliefde van de Beltrumse bevolking.
Deze info heeft Johan Pleiter uit een proces verbaal van de inspecteur voedselvoorziening Oost - Gelderland te weten dhr. J.A. Groothornte en door gesprekken met deze
inspecteur.
2) Over de persoon Jan Hemmink, de bureauhouder, het volgende:
Hij
was
een
rustige
ingetogen
man,
niet
het
type
dat
direct
op
de
voorgrond
stond.
Wel
had
hij
diep
in
zich
een
groot
gevoel
voor
de
noden
van
de
Nederlandse bevolking, speciaal wat de voedselvoorziening betrof. Iets dat mede ook met zijn functie in verband stond.
Het
is
daarom
niet
zo
verwonderlijk
dat
hij
in
contact
kwam
met
Frater
Rafaël,
die
de
leiding
had
over
de
boerderij
van
de
Leo
Stichting
te
Borculo.
Hier
werkten
naast
hem
een
groot
aantal
Fraters,
die
leiding
gaven
aan
een
groot
aantal
moeilijk
opvoedbare
jongens
die
in
deze
inrichting
waren
geplaatst.
Deze grote groep vergden veel van Frater Rafaëls inzicht en durf om de voedselvoorziening voor de bewoners van het gesticht veilig te stellen.
Joh.
Oonk
was
als
jonge
boer
en
wonende
dicht
bij
het
Leo
Gesticht,
als
het
ware
kind
aan
huis
bij
de
Fraters
en
speciaal
bij
de
leider
van
het
boerenbedrijf
Frater
Rafaël.
Deze
goede
connecties
waren
nog
verder
verdiept,
omdat
deze
Oonk
in
Lintvelde
en
Beltrum
nogal
veel
clandestien
slachtte,
in
hoofdzaak
schapen.
De
Frater
liep
niet
altijd
in
een
zwarte
rok
rond,
doch
vaak
in
een
overall.
Hiermee
ging
hij
met
paard
en
wagen
Lintvelde
en
omgeving
rond,
om
zakken
met
rogge
op
te
halen,
die
vooraf
aan
de
dorscontrole
waren
onttrokken.
Deze
Oonk
had
uit
de
mond
van
de
Frater
vernomen
hoe
hij
van
een
Beltrumse
boer,
die
gronden
had
in
het
eenzame
buitengebied
tussen
Beltrum
en
Borculo
in
het
z.g.n.
SLAT:
een
roggemijt
had
gekocht.
De
Frater
had
met
Hemmink
afgesproken
dat
hij
met
het
dorsen
zou
vergeten
er
een
controleur
naartoe
te
sturen.
De
roggemijt
werd
gedorst
door
loondorser
Molendijk.
Op
de
bewuste
morgen
kwam
de
Frater
in
overall
met
paard
en
wagen
de
gedorste
rogge
ophalen.
Er
heeft
geen
haan
naar
gekraaid.
Deze info heeft Johan Pleiter door gesprekken met Joh. Oonk.
Maatregelen op een komende oorlog
De uitgebreide dienstplicht
Toen
in
heel
West
Europa
in
de
dertiger
jaren
te
kampen
kreeg
met
armoede
door
werkeloosheid
ontstond
er
bij
onze
Duitse
oosterburen
de
hoop
dat
er
bij
hen,
door
het
opkomende
Nationaal
Socialisme
een
algemene
welvaart
zou
ontstaan.
Mede
door
de
waanzinnige
en
hebzuchtige
Duitse
Rijkskanselier Adolf Hitler, ontstonden er spanningen in geheel Europa. Dit was de reden dat de
Nederlandse
regering
in
augustus
1939
besloot
om
onze
strijdmacht
op
te
voeren,
ondanks
dat
onze
neutraliteit
door
de
Duitse
regering
meermalen
was
toegezegd.
Onder
de
toen
opgeroepen
dienstplichtigen
bevonden
zich
toen
ook
±
300
soldaten
uit
de
toenmalige
gemeente
Eibergen.
Deze
jonge
mannen
waren
tussen de 20 en 35 jaar oud. Onder hen bevonden zich toen ook een aantal Beltrumse jonge mannen.
De
gemeente
Eibergen
had
in
januari
1940
een
oppervlakte
van
11.752
Ha.
met
een
inwonertal
van
10.334,
waarvan
er
toen
31
Joods
waren.
De
volgorde
van
hun
aantallen
waren
toen;
Rooms
Katholiek
-
Ned.
Hervormd
-
Gereformeerd
-
Joden
-
Luthers
-
Doopsgezind
-
Remonstrants
en
een
enkeling
welke
met
een
andere
kerkgenootschap
waren
verbonden.
Ook
waren
er
toen
in
onze
gemeente
±
250
inwoners,
welke
geen
kerkelijk
binding
hadden.
Nederland
en
meerdere
landen
in
Europa,
waaronder
de
landen
België
-
Luxemburg
-
Noorwegen
-
Denemarken
en
Zwitserland
hebben
zich
toen
neutraal
opgesteld,
over
het
geschil
tussen
Duitsland
enerzijds
en
Groot
Brittannië
en
Frankrijk
anderzijds.
Ondanks
hun
uitgesproken
neutraliteit
heeft
Nederland in het jaar 1938 toch overwogen om de dienstplicht van onze soldaten te verhogen van 51/2 naar 11 maanden.
In
de
daarop
volgende
jaren
werd
de
staatskas
steeds
leger,
de
oorzaak
waren
de
stagnatie
van
de
export
de
werkeloosheidsuitkeringen
en
de
oplopende
legeruitgaven.
Om
de
Nederlandse
staatskas
enigszins
te
kunnen
aanvullen
werd
in
ons
land
diverse
belastingen
verhoogd
of
nieuw
ingevoerd, waaronder ook de rijwiel- en hondenbelasting de meeste bekende waren.
Opgezette wegversperringen in Beltrum
Ook
in
Eibergen
trof
men
van
gemeentewege
reeds
voorbereidingen
om
de
doortocht
van
de
Duitsers
invallers
ter
zijner
tijd
te
kunnen
verhinderen.
Men
trachtte
met
versperringen
de
plaatselijke
doorgaande
wegen
te
kunnen
afsluiten.
Het
lag
in
de
bedoeling
om
door
de
combinatie
van
omgezaagde
bomen
en
moeilijk
verplaatsbare
voorwerpen
onze
invalswegen
te
kunnen
blokkeren.
In
het
Beltrumse
waren
deze
nabij
de
tegenwoordige
adressen,
Avesterweg 30, Grolseweg 4 en de Zieuwentseweg 2 gepland.
Verder
waren
er
ook
afsluitbare
versperringen
aangebracht
bij
Massop
in
de
Ruurloseweg
en
in
de
Lintveldseweg
nabij
loonbedrijf
Bleumink,
in
de
richting van Eibergen.
Deze
zgn.
asperge-versperringen
bestonden
uit
zigzag
in
beton
geplaatste
stalen
H
profielen
van
±
15
cm.
welke
ruim
1
m.
boven
de
weg
en
de
naastliggende
bermen
uitstaken.
Hierdoor
was
het
passeren
van
voertuigen
tijdens
de
nacht
en
enkele
dagdelen
niet
mogelijk.
Het
doorrijden
van
voertuigen
was
alleen
mogelijk
als
enkele,
verplaatsbare,
palen
door
de
wacht
waren
weggehaald.
De
wens
was,
dat
deze
bouwsels
de
opmars
van
de
doortocht van optrekkende Duitse leger zou verhinderen. Deze wens is tijdens de Duitse inval door sabotage in rook opgegaan.
Het huwelijk van Jan Pasman
Vanwege
de
algehele
mobilisatie
waren
er
in
ons
land
sinds
3
september
1939
in
totaal
300.000
jonge
mannen
tussen
20
en
35
jaar
onder
de
wapenen.
Vanwege
ruimtegebrek
werden
er
altijd
een
deel
van
hen
met
kort
verlof
naar
huis
gestuurd.
Bij
deze
laatste
groep
behoorde
toen
ook
de
28
jarige
Beltrummer
Johannes
Wilh.
Pasman
(Jan
Vos).
Hij
was
voornemens
om
op
donderdag
morgen
8
mei
1940
in
het
kerkelijk
huwelijk
te
treden
met
de
29
jarige Groenlose Wilhelmina Rotink.
De
Duitse
oorlogsdreiging
nam
steeds
grotere
vormen
aan.
Om
genoemde
redenen
beval
onze
regering,
dat
alle
onder
dienst
zijnde
militairen
op
8
mei
as. op hun laatste mobilisatieadres aanwezig moesten zijn.
Het
was
woensdagmiddag
7
mei
toen
de
Beltrumse
pastoor
H.
v.d.
Horst
(1927-
1943)
rond
15
00
uur
de
aanstaande
bruidegom
Jan
Pasman
meedeelde,
dat
zijn
voorgenomen
kerkelijk
huwelijk
niet
kon
doorgaan.
De
Groenlose
pastoor
M.J.
van
Dam
was
niet
genegen
om
hem
en
zijn
verloofde
de
volgende
morgen
(8
mei)
hun
als
man
en
vrouw
in
de
kerkelijke
echt
te
verbinden.
Zijn
reden
daarvoor
was,
dat
zijn
inwijding
kon
worden
uitgelegd,
dat
hij
als
priester
meewerkte
aan
het
deserteren
van
soldaten,
waarvoor
hij
dan
zeker
zou
worden
gearresteerd
en
gestraft.
Vanwege
de
al
getroffen
voorbereidingen
van
de
op
handen
zijnde
bruiloft
(broedlagte)
heeft
men
besloten
om
dan
maar
zo
spoedig
mogelijk
te
trouwen
en
de
volgende
dag
het
feest
aan
te
passen.
Dit
leidde
ertoe
dat
het
bruidspaar
nog
dezelfde
avond
(7
mei)
rond
19°°
uur
in
Groenlo
kerkelijk
zijn
getrouwd.
Bij
dit
kerkelijk
huwelijk
waren
naast
het
bruidspaar,
behalve
pastoor
Van
Dam
ook
de
koster
van
deze
kerk
aanwezig,
welke
toen
ook
als
enige
getuige
bij
dit
huwelijk
optrad.
De
volgende
morgen
(8
mei)
is
op
de
eerder
vastgestelde
tijd
in
de
Groenlose
parochiekerk
alleen
een
H.
Mis
opgedragen.
Hierbij
waren
het
reeds
getrouwde
paar
en
hun
bruiloftsgasten
aanwezig.
Na
deze
ingetogen
dienst
hebben
zij
in
hun
Beltrumse
boerderij
het
door
de
buren
bereidde
en
opgediende eten en drinken tot zich genomen.
Toen
men
's
middags
met
het
feestmaal
bezig
was,
kwamen
er
2
leden
van
de
Marechaussee
om
de
bruidegom
Jan
Pasman
te
arresteren,
omdat
hij
als
deserteur
zijn
dienstplicht
opzettelijk
verzuimde.
Na
een
onderling
en
begripvol
gesprek
zijn
zij
zonder
bruidegom
Jan
Pasman
weer
vertrokken.
Om
zijn
plicht
aan
vorst
en
vaderland
gestand
te
doen,
heeft
zijn
buurman
en
winkellier
Leo
Harbers
hem
's
middags
om
4
uur
met
zijn
auto
naar
het
spoorstation
van
Ruurlo
gebracht.
Van
hieruit
is
hij
naar
zijn
mobilisatieadres
in
Maarsbergen
gereisd.
Toen
op
10
mei
de
oorlog
uitbrak
was
hij
in
Rotterdam,
en
heeft
daar
het
bombardement
van
14
mei
op
de
stad
meegemaakt.
Na
de
algehele
capitulatie
op
15
mei
heeft
hij
nog
3
dagen
met
weinig
eten en drinken in het Rotterdamse opgesloten gezeten. Hij is daarna op 18 mei ongeschonden en heelhuids in Beltrum teruggekeerd.
Het huwelijk van Theo Huinink
In
de
vroegere
jaren
was
het
gebruikelijk
dat
jonge
mensen
in
de
maand
mei
gingen
trouwen.
Zo
ook
de
26
jarige
Theo
Huinink
(Falkenborg).
Hij
is
kerkelijk
op
9
mei
1940
in
de
R
K
kerk
van
Eibergen
gehuwd
met
de
eveneens
26
jarige
Anna
Nijhuis
uit
Olden
Eibergen.
Zij
hadden
een
nieuwe
woonboerderij
laten
bouwen
op
"t
Slat"
(Waterdijk
5),
en
waren
voornemens
om
naast
hun
gemengd
boerenbedrijf
ook
uit
te
gaan
werken.
Tijdens
hun
eerste huwelijksnacht zijn de Duitsers ons land binnengevallen.
Door
de
totale
mobilisatie
in
ons
land,
waren
bijna
alle
jongens
in
augustus
1939
voor
het
mobilisatieleger
opgeroepen.
Zo
ook
Johan
Huinink,
welke
toen
op
Waterdijk
4
woonde,
was
in
Rotterdam
gelegerd,
hij
was
een
broer
van
bruidegom
Theo
Huinink.
De
toen
opgeroepen
soldaten
kregen,
vanwege
de
algehele
mobilisatie
bij
hoge
uitzondering
toestemming
om
vrijaf
te
nemen.
Voor
Johan
Huinink
was
de
bruiloft
van
zijn
jongere
broer
Theo
een
onvoldoende
reden
om
die
dag
vrijaf
te
krijgen
om
de
bruiloft
van
zijn
broer
bij
te
wonen.
Johan
was
toen
in
de
stad
Rotterdam
gelegerd,
waar
hij
het
bombardement
van
14
mei
op
deze
stad
heeft
meegemaakt.
Na
zijn
gevangenneming
is
hij
tot
18
mei
zonder
eten
en
nagenoeg
geen
drinken
in
een
plaatselijke kerk opgesloten geweest.
De eerste dagen van een lange strijd
De
invallende
Duitsers
welke
lopend
en
fietsend
of
met
paarden
bespannen
wagens
de
Achterhoek
binnenkwamen,
waren
voornemens
om
in
het
grensgebied
te
blijven
en
deze
te
bezetten.
De
gemotoriseerde
invallende
troepen
waren
voornemens
door
het
grensgebied
verder
te
trekken.
Doordat
brug in Zutphen door Nederlandse troepen was opgeblazen, werden zij in onze Achterhoek slechts één dag opgehouden.
De
Duitsers
moesten
daardoor
omrijden
over
de
bruggen
bij
Deventer
en
Doesburg
en
gingen
ondertussen
in
Zutphen
een
noodbrug
over
IJssel
leggen.
Door
deze
tegenstand
moesten
de
Duitsers
zich
op
11
mei
op
de
Veluwe
zich
opnieuw
rangschikken,
voordat
zij
in
de
Waterlinie
de
beslissende
aanval
op
de
Nederlandse
troepen
gingen
ondernemen.
Ondertussen
kregen
de
N.S.B.’ers
de
gelegenheid
om
de
Duitsers
legereenheden
op
de
hoogte
te
brengen
van
de
Nederlandse
sterkte
en
verdedigingstactiek
in
de
Grebbelinie.
Deze
verzetslinie
lag
in
het
golvende
grensgebied
tussen
de
provincies
Gelderland en Utrecht.
De
Duits
stoottroepen
welke
tegen
ons
leger
op
de
Grebbenberg
vochten
waren
hoofdzakelijk
gedisciplineerde
en
sterk
georganiseerde
vrijwilligers.
Het
veel
kleinere
en
het
schaars
bewapende
Nederlandse
leger
kon
onvoldoende
tegenstand
bieden.
Ons
leger
kreeg
te
maken
met
het
feit
dat
onze
legerleiding
weinig
of
geen
gevechtservaring
hadden.
Doordat
er
onder
de
soldaten
ook
de
landelijke
sociale
onvrede
heerste,
pleegden
veel
van
hen
sabotage.
Het
was
12
mei
toen
onze
prinses
Juliana
(dochter
van
koningin
Wilhelmina)
met
haar
man
(prins
Bernard)
en
hun
2
dochters
vanuit
IJmuiden
voor
de
opkomende
oorlog
naar
Engeland
zijn
gevlucht.
Van
daaruit
zijn
zij
later
naar
Amerika
en
later
naar
Canada
vertrokken,
waar
ook
prinses
Margriet
is
geboren.
Onder
druk
van
de
regering
heeft
onze
koningin
Wilhelmina
met
haar
lijfwacht
en
naaste
medewerkers
op
maandag
14
mei
ons
land
ook
verlaten
door
per
boot
vanuit
Hoek
van
Holland
ook
naar
Engeland
te
vertrekken.
Haar
vertrek
werd
door
de
koningsgezinde
achterblijvers
niet
gewaardeerd.
De
Duitsers
dreigden
met
het
bombardementen
meerdere
steden
met
grond
gelijk
te
maken,
als
Nederland
zich
niet
spoedig
wenste
over
te
geven.
Ondanks
dat
het
laatst
gestelde
Duitse
ultimatum
nog
maar
15
minuten
oud
was,
stegen
op
dinsdag
14
mei
er
36
Duitse
bommenwerpers
vanaf
de
vliegvelden
Bremen
en
Westfalen
op,
om
±13:30
het
centrum
van
Rotterdam
te
vernietigen.
Naast
de
verwoesting
vielen
er
ook
814
doden
onder
de
bevolking.
Van
deze
vernietiging
waren
ook
enkele
daar
gelegerde
Beltrumse
soldaten
getuige.
De
volgende
dag
(15
mei)
hadden
de
Duitsers
de
vernietiging van de stad Utrecht al aangewezen.
Dit
was
voor
onze
regering
de
reden
om
nog
dezelfde
dag
(14
mei)
om
16:50
uur
te
capituleren.
De
volgende
morgen
15
mei
1940
heeft
generaal
H.G
Winkelman
als
opperbevelhebber
van
de
Nederlandse
strijdkrachten,
om
10:50
uur
in
een
schoolgebouw
te
Rijsoord
(bij
Rotterdam)
de
capitulatieovereenkomst met de Duitsers getekend.
Na
5
dagen
van
strijd
capituleerde
Nederland
op
15
mei
als
eerste,
hierna
volgden
eerst
België
op
28
mei
en
op
22
juni
gaf
ook
Frankrijk
de
strijd
tegen
de Duitsers op.
De eerste gevangenen
De
als
eersten
in
de
Achterhoek
en
bij
IJssellinie
gevangen
genomen
Nederlandse
soldaten,
zijn
door
de
bezetters
per
veewagons
vanuit
Vorden
naar
een
kamp
in
het
Duitse
Neu-Brandenburg
overgebracht.
Dit
kamp
lag
±
100
km.
ten
oosten
van
Berlijn.
Hun
voedsel
bestond
vaak
uit
een
homp
oud
brood
en
hun
drinken
had
veel
weg
van
oude
thee.
Ondanks
dat,
hadden
de
Hollanders
het
beter
dan
hun
Poolse
en
Franse
medegevangenen.
Na
ongeveer
3
weken
komt
er
op
30
mei
een
einde
aan
hun
gevangenhouding
in
dit
kamp.
Toen
werd
begonnen
om
de
gevangenen
in
kleine
groepjes
per
trein
naar
hun vaderland terug te brengen.
De
elders
in
het
land
gevangen
genomen
Nederlandse
soldaten
werden
door
de
Duitsers
eerst
ondergebracht
in
onze
verlaten
legerkazernes
en
andere
grote
ruimten.
Na
enige
ontbering,
werden
ze
dan
met
goederenwagons
naar
Duitsland
overgebracht.
Tijdens
de
Duitse
inval
had
ons
land
in
totaal
300.000
militairen,
van
hen
werden
er
13.000
gevangen
genomen
en
afgevoerd
naar
de
daarvoor
ingerichte
Duitse
kampen.
Na
enige
dagen
kwamen
zij
aan
in
het
kamp
Luckenwalde,
dat
±
50
km.
ten
zuiden
van
Berlijn
lag.
In
dit
tentenkamp
waar
noch
tafels-
stoelen
of
bedden
aanwezig
waren.
Hier
waren op dezelfde wijze ook Franse en Poolse krijgsgevangenen ondergebracht.
Van
hieruit
werden
de
Nederlanders
als
eersten
na
30
mei
1940
per
goederentrein
met
tussenposen
weer
naar
ons
eigen
land
teruggebracht.
Het
vervoer was afhankelijk van de beschikbare treinen en spoorlijnen naar ons land.
Wij verloren de aanval
Ook
Beltrumse
jongens
welke
voor
in
het
mobilisatieleger
waren
opgeroepen,
namen
op
of
nabij
de
Grebbelinie
deel
aan
de
gevechten
tegen
de
Duitsers.
In
deze
eerste
dagen
van
de
oorlog
waaraan
100.000
Nederlandse
manschappen
deelnamen,
verloren
er
in
de
Grebbelinie
er
362
hun
leven
en
werden
er
±
1500
gevangen
genomen.
Onder
de
gesneuvelden
bevonden
zich
ook
2
Beltrummers.
Zij
behoren
tot
de
5
gesneuvelden
welke
vanuit
de
(oude)
gemeente Eibergen afkomstige waren. De Duitsers verloren op en in de Grebbelinie ± 200 soldaten.
De bijna 5 jaar durende bezetting
Toen
in
ons
land
de
kruiddampen
na
de
capitulatie
op
15
mei
1940
nog
maar
nauwelijks
waren
opgetrokken,
bemoeiden
de
bezetters
zich
al
met
onze
samenleving.
Dit
plaatsvervangend
Duitse
bestuur
besluit
al
op
30
mei
1940
dat
alle
gevangen
genomen
Nederlandse
soldaten
zullen
worden
vrijgelaten.
Van
hen
welke
in
één
van
de
Duits
kampen
waren
opgesloten
keerden
de
eersten
gevangen
op
9
juni
1940
in
ons
land
terug.
Daarna
zijn
allen
geleidelijk
aan
terug gekomen.
Om
zicht
te
hebben
en
vat
te
krijgen
op
de
soldaten
van
onze
gecapituleerde
krijgsmacht,
is
de
Duitse
legergeneraal
Alexander
Freiherr
von
Falkenhausen
op
20
mei
1940
benoemd
tot
de
Duitse
militaire
bevelhebber
van
de
Nederlandse
oud
militairen.
Hem
wordt
al
op
24
mei
1940
opgedragen,
om
de
Nederlandse
soldaten
te
demobiliseren
en
de
Nederlandse
politie
en
marechaussee
samen
te
voegen.
Op
dezelfde
dag
werd
ook
Dr.
Arthur
Seyss-Inquart
tot
„Rijkscommissaris"
van
Nederland
benoemd.
Voor
zijn
aanstelling
was
hij
in
Polen
plaatsvervangend
gouverneur
generaal
geweest,
waar
hij
verantwoordelijk
was
voor
de
moord
op
duizenden
Poolse
boeren
en
intellectuelen.
Hij
werd
op
29
mei
in
de
Haagse
Ridderzaal
met
veel
laarzengestamp
en
Duitse
bombarie
geïnstalleerd.
Tijdens
zijn
inhuldigingstoespraak
beloofde
hij
plechtig,
dat
hij
de
bestaande
rechten
van
het
Nederlandse volk te zullen handhaven en eerbiedigen. Hieruit sprak, dat hij het Nederlandse volk wilde dienen en hen bij staan.
Dat
Seyss-Inquart
geducht
te
werk
ging,
bleek
al
op
24
juni
1940
toen
hij
de
gehele
Staten
Generaal
buiten
functie
heeft
gezet.
Eén
van
zijn
streven
was
het
voorkomen
dat
anti
NSB
partijen
in
ons
land
van
de
grond
konden
komen.
Om
deze
reden
verbood
hij
vanaf
24
juli
1940
alle
partijen
en
verenigingen
welke niet met de landelijke N.S.B. sympathiseerden.
Op
bevel
van
,,de
Rijkskanselier
"
Seyss-Inquart
werden
ook
de
Provinciale
Staten
opgeheven
en
tegelijkertijd
de
gemeentebesturen
per
12
augustus
1941 gezuiverd van niet NSB. leden. Bij de
nieuw
gevormde
gemeentebesturen
bleven
de
burgemeesters
gehandhaafd,
waardoor
de
ordehandhaving
onder
het
gezag
en
verantwoordelijkheid
van
de
burgemeester
bleef.
Op
deze
wijze
kwam
toen
de
in
Hupsel
wonende
Th.W.
Kimmels
in
de
Eibergse
gemeenteraad
samen
met
zijn
gezin
woonde
hij
tot
1936
aan
de
Haneveldseweg
in
Beltrum.
Als
oud
plaatsgenoot
was
hij
op
de
hoogte
met
het
Beltrumse
-
reilen
en
zeilen
-
en
was
voor
ons
kerkdorp het meest gevreesde lid van het Eibergse gemeentebestuur.
Het
was
in
augustus
1944
toen
de
Eibergse
burgemeester
Delen
weigerde
een
opgelegde
opdracht
uit
te
voeren,
en
ging
bij
boer
Hulshof
in
Zwolle
onderduiken. Hij werd toen opgevolgd door de NSB. burgemeester Bouma.
De
Duitse
maatregelen
Als
één
van
eerste
verboden
welke
op
4
juli
1940
van
de
bezetter
de
deur
uitgingen
was
het
verbod
om
naar
andere
dan
Nederlandse
of
Duitse
radiozenders
te
luisteren.
(13)
Bij
een
andere
verordening
werden
de
redacties
van
alle
kranten
en
tijdschriften
onder
censuur
van
de
bezetters
gebracht.
Deze
hield
in
dat
voor
de
betreffende
redacties
werd
beslist,
hetgeen
zij
wat
ze
wel
of
niet
mochten
publiceren,
hierdoor
konden
de juistheid van de berichten niet meer als betrouwbaar worden genomen.
Ook
werden
de
al
bestaande
voedseldistributieregelen
in
Augustus
1940
verder
aangescherpt.
Hierdoor
was
het
niet
het
mogelijk
om
zonder
bonnen
enige
noodzakelijke
levensbehoeften
te
kopen.
Onder
deze
regeling
vielen
toen
o.a.
kaas
-
koffie
-
thee
-
zeep
en
later
ook
boter
-
eieren
-textiel
en
kolen
enz.
De
distributiebonnen
werden
alleen
uitgereikt
aan
hen
welke
een
te
naam
gestelde
distributiestamkaart
konden
tonen.
Deze
stamkaarten
werden
niet afgegeven aan hen die werden gezocht of ongewenst waren, zoals joden - zigeuners - onderduikers en geallieerde vliegtuig bemanning.
Om
te
voorkomen
dat
de
Nederlanders
zich
met
wapens
gingen
verzetten,
moest
iedereen
zijn
geweren
met
bijhorende
munitie
bij
het
gemeentebestuur
inleveren.
De
in
juni
1920
opgerichte
Beltrumse
Burgerwacht
met
haar
94
leden
werden
daarvan
de
dupe.
Dit
was
voor
deze
florerende
vereniging
de
reden
om
zichzelf
per
21
juli
1940
op
te
heffen.
De
50
door
hen
gebruikte
wapens
met
bijhorende
patronen
moesten
zij
al
eerder
afstaan.
Zelfs
na
de
opheffing
van
de
Burgerwacht
moesten
alle
leden
en
oud-leden
hun
persoonlijke
prijzen
en
eretekens
per
29
mei
1941
bij
de
Inspecteur
-
Generaal
der
Nederlandse
politie
te
's
Gravenhage
inleveren.
De
Beltrumse
politieman
Ant.
Joh.
Derks
had
de
opdracht
gekregen
om
in
Beltrum
deze
inzameling
in
goede
banen
te
leiden.
Om
de
Duitsers
in
hun
achterban
te
treffen
begonnen
de
geallieerde
luchtmacht
in
juli
1940
met
het
bombarderen
van
Duitse
strategische
gebieden
met
hun
staalfabrieken.
Om
te
voorkomen
dat
de
geallieerde
bommenwerpers
zich
in
het
donker
konden
oriënteren,
moesten
wij
vanaf
29
juli
1940
alle
naar
boven
schijnende
straat-
en
andere
openbare
verlichtingen
van
boven
worden
afgeschermd.
De
verlichtingslampen
van
fietsen
-
vaar-
en
voertuigen
mochten
aan
de
voorzijde
slechts
een
kleine
opening
hebben,
waardoor
het
licht
alleen
naar
voren
kon uitstralen. Deze maatregel was om oriëntatie van de geallieerde toestellen bij nacht te verstoren, opdat ze daardoor hun doel niet konden bereiken.
Als
Duitse
vliegtuigen
bij
avond
en
nacht
constateerden
dat
huizen
en
gebouwen
aan
de
getroffen
verduisteringsmaatregel
niet
voldoende
was
voldaan,
dan
werden
deze
door
hen
met
brandbommen
beschoten.
Dit
overkwam
ook
de
woonboerderij
van
de
fam.
Scholte
van
Mast
in
Rekken,
welke
op
een
novemberavond
in
1940
dooreen
dergelijke
vliegtuigbeschieting
geheel
werd
vernield.
De
voorgeschreven
verduisteringstijden
werden
in
alle
kranten
vermeld.
Door
onze
uurwerken
in
november
1940
met
1
uur
en
40
minuten
vooruit
te
zetten
moesten
wij
onze
tijdmeting
aan
het
Duitse
aanpassen,
opdat
deze
dan
ook
de
Berlijnse
(midden
Europese)
tijd
aangaven.
Deze
maatregel
werd
door
de
Nederlandse
bevolking
niet
geaccepteerd
en
is
al
per
1
maart
1941
weer opgeheven.
Het
was
begin
1941
toen
aan
alle
Nederlandse
inwoners,
welke
ouder
dan
16
jaar
waren,
verplicht
dat
ze
te
allen
tijde
een
persoonsbewijs
moesten
kunnen
tonen.
Hiervoor
moesten
ze
dan
één
gulden
en
enkele
textielbonnen
betalen.
Dit
document
bevatte
naast
een
foto
van
de
houder
ook
een
afdruk van hun rechter wijsvinger.
Naast
de
al
eerder
opgelegde
maatregelen
moesten
zij
die
een
nieuwe
fietsband
wenste,
moesten
daarvoor
toestemming
hebben
en
dienden
daarvoor
ook
distributiebonnen
in
te
leveren.
Zij
die
verder
dan
5
km.
van
het
werk
of
school
woonde
kon
vanaf
maart
1941
nieuwe
banden
aanvragen.
Zij
die
daarvoor
niet
in
aanmerking
kwamen
waren
aangewezen
op
massieve-
of
houten
banden
of
houten
wielen,
of
men
reed
op
de
bandloze
wielvelgen.
Het
waren politieagenten en postboden geoorloofd dat zij wel over een redelijke fiets mochten beschikken, omdat zij voor hun werk een fiets nodig hadden.
Vanaf juni 1941 moesten in openbare ruimten foto's of afbeelding van leden van onze Koninklijke familie worden verwijderd.
Het
was
de
bezetters
ook
een
doorn
in
het
oog
dat
belangrijke
gebouwen
en
straten
de
namen
van
leden
van
onze
Koninklijke
familie
en
oud-
staatslieden
droegen.
De
eigenaren
en
gebruikers
van
deze
namen
kregen
de
opdracht
om
deze
te
wijzigen
en
dan
zowel
binnen
als
buiten
de
aanwezige
naamplaten
en
opschriften
weg
te
halen
of
door
overschildering
onleesbaar
te
maken.
Deze
maatregel
gold
ook
voor
alle
gemeentebesturen
welke
gebouwen en straatnaamborden in hun beheer hadden.
Vanwege
de
schaarste
aan
brandstof
en
banden
voor
alle
soorten
voertuigen,
werd
het
voor
de
bevolking
steeds
moeilijker
om
zich
over
grote
afstand
te
kunnen
afleggen.
In
mei
1942
kregen
de
bezetters
ook
de
behoefte
aan
middelen
om
zich
over
een
korte
afstand
te
kunnen
verplaatsen,
hiervoor
hadden
zij
landelijk
ongeveer
100.000
herenfietsen
nodig.
Voor
de
gemeente
Eibergen
hield
dit
in
dat
er
90
fietsen
moesten
worden
ingeleverd.
Op
14
juli 1942 hebben onze politie mensen het vereiste aantal voornamelijk bij de plaatselijke N.S.B. leden opgehaald.
Georganiseerd verzet
Vanuit
Londen
verzorgde
de
BBC
vanaf
29-7-1940
op
vaste
tijdstippen
Nederlandstalige
radio
uitzendingen.
De
samensteller
ervan
radio
was
de
Nederlandse Rijksvoorlichtingsdienst welke de naam „ Radio Oranje" aan deze rubriek had gegeven.
Voor
de
Nederlandse
bevolking
was
dit
een
gewilde
zender
vanwege
de
berichtgeving
over
de
heersende
oorlog
in
ons
land
en
de
bemoedigde
toespraken
van
onze
gevluchte
koningin
Wilhelmina.
Via
deze
zender
kwamen
de
oorlogsberichten
de
genomen
maatregelen
ook
tot
ons.
Deze
berichten
werden
vóór
de
uitzending
door
diverse
Nederlandse
instanties
op
waarheid
getoetst.
Hierdoor
kon
het
gebeuren
dat
de
gebeurtenissen
al
een langere tijd daarvoor hadden plaatsgevonden.
Via
de
Engelstalige
BBC
radiozender
werden
vanaf
medio
1942
naast
de
reguliere
uitzendingen
ook
2
maal
daags
mededelingen
voor
het
Nederlandse
verzet
uitgezonden.
Naast
de
te
houden
Joden
razzia's
werden
toen
ook
gecodeerde
berichten
over
geplande
wapendroppingen
en
over
neergestorte
vliegtuigbemanning
doorgegeven.
Dergelijke
berichtgeving
werden
door
de
bezetters
niet
op
prijs
gesteld.
Om
deze
informatiestroom
op
te
heffen
werden
op
13
mei
1943
alle
Nederlanders
verplicht
hun
radiotoestel
in
te
leveren.
De
bevolking
van
de
gemeente
Eibergen
moest
deze
op
7
en
11
juni
1943 doen. In Beltrum werden in die dagen bij Concordia er 156 radiotoestellen afgegeven.
Het
is
aan
de
vindingrijkheid
van
de
plaatselijke
knutselaars
te
danken,
dat
men
via
eigenbouwsels
de
BBC.
berichten
voor
de
verzetsgroepen
kon
blijven
ontvangen.
De
toen
in
Voor-
Beltrum
wonende
Jan
klein
Gunnewiek
(Schurink)
was
in
onze
omgeving
een
bouwer
van
dergelijke
toestellen.
Voor
het
in
bezit
hebben
en/of
beluisteren
van
radiotoestellen
werd
maandenlange
opsluiting
in
het
concentratiekamp
van
Vugt
in
het
vooruitzicht
gesteld.
Dit
gevreesde kamp was door de Duitsers opgezet en werd op 2 februari 1943 geopend.
Vanwege
de
opgelegde
censureren
werden
de
burgers
verstoten
van
de
juiste
berichten
over
de
oorlog,
waardoor
verschillende
kranten
zichzelf
hadden
opgeheven.
De
aanleiding
daardoor
was
dat
hun
correspondenten
en
technische
medewerkers
ontslag
hadden
genomen.
Door
deze
maatregel
was
men
aangewezen
op
eenvoudige
en
clandestien
gedrukte
berichten
welke
toen
werden
verspreid.
Bij
Drukkerij
Heinen"
in
Eibergen
werd
toen
enige
tijd
het
clandestiene blad „ Trouw " gedrukt en uitgegeven door Eibergse verzetsmensen.
Toen
begin
1943
de
avondklok
werd
ingesteld
betekende
dit,
dat
niemand
zonder
een
overlegbare
verklaring
van
zon
ondergang
tot
aan
de
zon
opkomst
zich
op
de
openbare
weg
mocht
bevinden.
Zij
die
in
de
ogen
van
de
bezetters
voor
hen
aanwijsbare
tegenstanders
waren
mochten
vanaf
1
mei
1943
standrechtelijk
worden
neergeschoten.
Door
al
deze
opgelegde
algemene
maatregelen
nam
de
"
moffenhaat
"
onder
de
bevolking
steeds
een
heviger
vorm aan.
Doordat
de
Duitsers
al
veel
manschappen
en
materieel
verloren
zagen
gaan,
ontstond
er
voor
hen
schaarste
aan
soldaten
en
aan
werkers
in
hun
eigen
land.
Ze
hadden
grote
moeite
om
hun
eigen
industrie
draaiend
en
hun
voedselproductie
lopend
te
houden.
Dit
leidde
ertoe
dat
mensen
uit
de
bezette
gebieden
werden
verplicht
om
mee
te
werken
om
deze
leemten
op
te
vullen.
Door
het
ontstane
gebrek
aan
alles,
vorderden
zij
alles
wat
los
en
vast
zat.
(20)
Om
de
Engelsen
in
hun
achterland
te
treffen
werd
door
de
Duitse
Luftwaffe
voor
het
eerst
in
augustus
1940
begonnen
bombarderen
van
Engelse
steden.
Als
reactie
hierop
begonnen
de
Engelsen
in
samenwerking
met
de
Amerikanen
in
1942
vanuit
Engeland
met
de
bombardementen
op
Duitsland.
Eerst
werden
de
Duitse
steden
bestookt
en
later
ook
de
industrieën
van
het
Ruhrgebied.
Om
de
overdag
opererende
vluchten
van
de
geallieerden
te
verstoren,
werden
de
solo
vliegende
bommenwerpers
door
de
Duitse
jachtvliegtuigen
in
de
lucht
onder
vuur
genomen.
Dit
gebeurde
dan
met
de
Duitse
jachttoestellen
welke
op
het
Twentse
vliegveld
startklaar
stonden.
Wanneer
zij
een
doel
kregen
aangewezen
konden
ze
direct
vertrekken.
Deze
veel
snellere
jagers
benaderden
van
achteren
op
een
grotere
hoogte
de
veel
tragere
geallieerde
bommenwerpers
en
beschoten
deze,
hierdoor
was
het
moeilijk
voor
de
langzamere
geallieerden
om
kunnen
ontkomen.
Hierdoor
werden
er
boven
ons
land
diverse
toestellen
neergeschoten.
Om
de
druk
op
Duitsland
te
voeren
vlogen
later
de
geallieerde
bommenwerpers
zowel
overdag
als
bij
nacht
en
ontij
in
gesloten
formaties
van
tientallen
vliegtuigen.
Deze
trage
en
dof
ronkende
bommenwerpers
formaties
werden
dan
door
wendbare
en
snellere
jachtvliegtuigen,
de
zgn.
„Jabo's",
afgeschermd.
Deze
begeleidde
formaties
waren
door
de
Duitse
jachtvliegers
nagenoeg
niet
te
onderscheppen.
Bij
een
treffen
tussen
twee
vijandige
jachtvliegtuigen,
stond
geen
winnaar
vast.
In
deze
chaotische
tijd
werden
ook
doelen
bestookt
waarvan
de
reden
daarvoor
niet
duidelijk
zijn
geworden.
Zo
werden
in
1944
de
steden
Enschede
-
Nijmegen
-
Doetinchem
-
Arnhem
gebombardeerd,
dit
leidde
tot
veel
burgerslachtoffers
en
veel
materiële
schade.
Deze
bombardementen
zijn
door
zowel
Duitsers
als
geallieerden
gedaan.
Achteraf
is
gebleken
dat
dergelijke
bombardementen
vaak
bij
vergissing
waren
gedaan.
Zo
werd
in
maart
1945
een
beschieting
op
Beltrum
uitgevoerd,
hierdoor
is
toen
het
woon-
winkelhuis
aan
de
Meester
Nelissenstraat
(33)
het
ook ontgelden.
Op
de
meest
gebruikte
nachtelijke
vliegroutes
van
de
geallieerden
hadden
de
Duitsers
zoeklichten
geplaatst
om
daarmee
de
overvliegende
geallieerden
op
te
speuren,
om
ze
daarna
met
een
elders
opgesteld
mobiel
afweergeschut
ze
naar
beneden
te
halen.
Dergelijke
zoeklichten
stonden
ook
op
de
Beltrumse
nl.
nabij
Eibergseweg
6
en
ten
oosten
van
Peppelendijk
6,
aan
de
westzijde
van
de
Zieuwentseweg
in
de
buurt
van
huisnr.
23a
en
pal
ten
zuiden
van
de
spoorwegovergang
aan
de
Grensweg.
De
geallieerden
hebben
in
de
nacht
van
26
maart
1943
de
voor
hen
hinderlijke
stellingen
met
zoeklichten
en
afweergeschut
met
brand-
en
fosforbommen
aangevallen,
slechts
enkelen
troffen
hun
doel.
Door
deze
aanvallen
is
de
nabij
de
wegenkruising
Haarloseweg
-
Groenloseweg
staande
woonboerderij
van
de
fam.
Saaltink
op
„
de
Baote"
getroffen
en
geheel
afgebrand.
Als
gevolg
van
de eerder genoemde luchtaanvallen zijn in het Beltrumse 4 vliegtuigen neergekomen.
In
de
vroege
ochtend
van
30
maart
1943
werd
een
geallieerde
Lancaster
bommenwerper
boven
ons
gebied
door
een
Duitse
jager
onderschept
en
beschoten,
waardoor
deze
bij
de
fam.
Stapelbroek
(Schuurmansweg
5)
neerstortte.
Van
de
14
man
tellende
bemanning
van
dit
vliegtuig
zijn
er
toen
13
omgekomen,
zij
werden
in
Lichtenvoorde
begraven.
Het
overlevende
bemanningslid
was
de
Australische
navigator
van
dit
toestel.
Van
de
voor
hem
reddende
parachute
heeft
Grada
Brinke
(Ruurloseweg
212)
in
1946
een
communiejurkje
gemaakt
voor
een
7
jarige
buurmeisje.
Zij
was
een
Utrechts
pleegkind en was al enige jaren bij de fam. Stapelbroek aan de Schuurmansweg, waar zij als een pleegkind opgroeide.
Nabij
de
fam.
Oldenkotte
aan
de
Bosmansweg
(bij
de
afslag
Damweg)
is
op
21
april
1944
een
Duits
jachttoestel
neergestort.
Volgens
Jan
Geerdink
van
het
Crash
Museum
in
Lievelde
had
dit
toestel
2
bemanningsleden
aan
boord,
hiervan
is
er
toen
waarschijnlijk
één
omgekomen.
De
overlevende
is
daarbij
blijvend
invalide
geworden.
Ondanks
zijn
opgelopen
beenletsel
en
zijn
rolstoel
afhankelijkheid,
werd
hij
later
een
burgemeester
van
een
Duitse
gemeente.
De
jongens
van
de
fam.
Spanjaard
(Avesterweg
42)
hebben
daar
enige
munitie
uit
het
neergestorte
toestel
naar
hun
huis
mee
genomen.
Buiten
het
medeweten
van
hun
huisgenoten
hadden
ze
deze
onder
de
tafel
van
de
eetkeuken
gelegd.
Tijdens
de
daarna
gehouden
gezinsmaaltijd
is
er
één
fragmentatie
projectiel
ontploft,
hierdoor
hebben
alle
tafelgenoten
één
of
meerdere
fragmenten
van
dit
projectiel
in
hun
onderbenen
gekregen.
Vanwege
het
ontbreken
van
enig
zieken
vervoer,
werden
alle
slachtoffers
met
spoed
door
de
buren
met
paard
en
wagen
naar
het
Groenlose
ziekenhuis
gebracht.
Hier
zijn
toen
de
meest
hinderlijke
splinters
uit
hun
benen
gehaald.
Enkele
van
hen
hebben
daarna
altijd
hinder
ondervonden
van
de
nog
aanwezige
metaaldeeltjes
in
hun
benen.
Ten
oosten
van
boerderij
"Menkhorst"
op
Horsterweg
4
is
op
een
zondagmiddag
in
januari
1945
een
aangeschoten
Duitse
jachttoestel
neergestort.
De
27
jarige
piloot
uit
Keulen
is
toen
hierbij
omgekomen.
Juist
35
jaar
daarna
zijn
in
januari
1981
de
nog
in
de
grond
zittende
resten
op
advies
van
enkele
Winterswijkse
geïnteresseerden
opgegraven.
De
bij
deze
werkzaamheden
gevonden
granaten
werden
in
de naaste omgeving door mensen van de "Explosieve Opruiming Dienst" onschadelijk gemaakt.
Juist
vóór
de
voortuin
van
de
woonboerderij
„Piepers-Goorman"
(Huiskesdijk
3)
is
op
een
zonnige
middag
in
begin
maart
1945
een
geallieerde
jager
neergekomen.
De
piloot
ervan
wist
zich
met
een
parachute
op
de
grond
terecht
te
komen.
Hij
is
toen
nabij
boerderij
"de
Pieper"
(Poeldersdijk
4)
door
Duitse
soldaten
gevangengenomen
en
meegenomen
naar
de
school
waar
zij
ondergebracht
waren.
Volgens
Hennie
Piepers
moest
zijn
grootvader
in
opdracht
van
de
Duitsers
de
in
en
de
nabijheid
van
het
neergestorte
toestel
gelegen
munitie
op
een
stortkar
geladen.
Dit
vrachtje
moest
toen
door
hem
(Bernard
Piepers)
naar
de
Beltrumse
school
worden
gebracht.
Nadat
hij
onder
begeleiding
van
enkele
Duitse
soldaten
met
paard
en
kar
voorzichtig
naar
de
school
had
gereden,
moest
hij
de
kar
in
het
bijzijn
van
de
bezetters
opkiepen
waardoor
de
vliegtuigmunitie
op
de
grond
zou
vallen.
Dit
heeft
Bernard
toen
geweigerd
en
is
dit
toen
door
een
toekijkende
Duitse
soldaat
alsnog
gedaan.
Toen
bleek
dat
de
angst
van
Bernard
ongegrond
was
geweest.
Ondanks
dat
de
Duitse
Rijkskanselier
Seyss-
Inqart
op
19
mei
1944
per
decreet
had
bevolen,
dat
het
verlenen
van
hulp
aan
de
geallieerden
met
dood
zou
worden
gestraft.
Aan
dit
bevel
van
de
Duitse
Seyss-Iquart
werd
toen
in
alle
gecensureerde
Nederlandse
kranten
van
die
tijd
en
veel
eenzijdige
aandacht
besteed.
Ondanks
dat
werden
de
neergekomen
vliegtuigbemanning
toch
door
onze
verzetsmensen
geholpen,
zij
zorgden
dan
met
gevaar
voor
eigen
leven
voor
onderduikadressen
voor
deze
mensen,
waardoor
ze
dan
naar
verloop
van
enige
tijd
weer
via
Engeland
naar
hun
eigen
vaderland
te
konden
terugkeren.
Tegenwoordig worden de resten neergestorte toestellen, onder een toeziend oog van de "Explosieve Opruiming Dienst" uit Culemborg geborgen.
Het gevolg van de Duitse wanhoop
Om
de
komst
van
de
geallieerden
een
passende
tegenstand
te
kunnen
bieden,
werd
in
1944
de
in
ons
land
gelegerde
Duitse
troepenmacht
opgevoerd
tot
ruim
120.000
manschappen.
Voor
hun
onderdak
werden
er
ook
in
onze
regio
gedeelten
van
grote
woonhuizen
-
scholen
en
andere
openbare
gebouwen
gevorderd.
Als
de
ingenomen
vertrekken
nog
in
gebruik
waren,
werden
de
gebruikers
gelast
om
te
vertrekken.
Voor
het
nodige
meubilair
in
deze
bezette
ruimten
werden
meestal
goederen
en
meubels
van
de
ondergedoken
of
gevangen
genomen
Joodse
mensen
gebruikt.
Door
deze
Duitse
behoefte
aan
meer
ruimte
voor
hun
manschappen,
werd
ook
de
Beltrumse
dorpsschool
gevorderd.
In
die
tijd
hielden
de
Duitsers
in
ons
schoolgebouw
ook
enkele
Oost-Europese
krijgsgevangenen
vast.
Om
de
schoolkinderen
toch
nog
enig
onderwijs
te
geven
werden
er
3
plaatselijke
cafés
hiervoor
gebruikt.
Dit
waren
Spilman
-
Orriéns
en
Zemann.
Vanwege
de
kleine
ruimte
werden
de
reguliere
schoolklassen
opgedeeld
over
verschillende
dagdelen.
De
waarde
van
het
toen
gegeven
onderwijs
had
nagenoeg
geen
betekenis.
In
de
landbouwschool
werd
toen
ook
geen
les
meer
gegeven,
de
beide
leslokalen werden toen door het hoofd van de school in totaal 16 evacués uit Arnhem ondergebracht.
Ondanks
de
toen
heersende
winter
waren
de
onderwijsvertrekken
in
de
plaatselijke
cafés
nagenoeg
onverwarmd.
Om
de
vertrekken
redelijk
te
verwarmen,
waren
hierin
houtkachels
geplaatst.
Als
brandstof
voor
deze
verwarmingsbron
moest
elk
kind
per
dag
een
kachelhoutje
meebrengen.
Het
verenigingsgebouw
"Concordia"
deed
in
de
oorlogsjaren
dienst,
als
een
plaatselijk
"Distributiecentrum"
voor
de
voedselvoorziening
en
als
verzamellokaal
van
alle
soorten
inzamelingen
en
uitgiften
van
verschillende
goederen.
Ondanks
dit
gebruik
waren
ook
hier
enkele
Duitsers
ondergebracht en kon dit gebouw haar oorspronkelijke bestemming nog enigszins behouden.
Toen
iedereen
inzag
dat
de
bezetters
met
hun
laatste
dagen
bezig
waren,
namen
de
geallieerden
het
initiatief
om
alle
transporten
uit
te
schakelen.
Zij
deden
dit
door
voertuigen
op
de
wegen
vanuit
de
lucht
te
beschieten.
Zo
stond
er
op
24
maart
1945
op
een
parkeerplaats
nabij
de
"Tolbrug"
aan
de
Rijksweg
Groenlo
-
Ruurlo
tegenover
het
woonboerderijtje
van
de
fam.
Papen
(Veldpapendijk
8)
een
defect
Duits
legervoertuig.
Een
geallieerde
"Jabo"
heeft
toen
getracht
deze
wagen
te
vernietigen.
De
aanwezigen
bewoners
zijn
toen
vanuit
hun
huis
naar
hun
schuilkelder
gevlucht.
Tijdens
hun
vlucht
naar
een
veilig
heenkomen
is
de
59
jarige
moeder
en
echtgenoot
Maria
Stegers
dodelijk
getroffen.
Ondanks
het
afschuwelijke
gevolg
van
deze
beschieting, welke de dood van Mw. Papen tot gevolg had en de verwoesting van hun huis is de Duitse vrachtwagen niet geraakt.
Vliegtuigbeschietingen
Ondanks dat de oorlog op zijn eind liep, werd in de vroege ochtend van 26 maart 1945 ons dorpscentrum door vliegtuigen met granaten bestookt. Hierbij
is toen het woon- winkelhuis van de fam. Harbers aan de Meester Nelissenstraat 33 geheel verwoest.
Het verwoeste pand Harbers (Foto: Erfgoecentrum)
Zowel
de
kerk
als
het
woon-
winkelhuis
van
de
fam.
Besselink
en
de
lagere
school
liepen
hierbij
zware
schade
op.
De
lagere
school
was
toen
al
enige
tijd
door
de
bezetter
gevorderd
en
bezet
door
Duitse
soldaten
welke
daar
enkele
tientallen
Oost-Europese
frontsoldaten
vasthielden.
Het
is
nooit
bekend
geworden
wie
en
hoeveel
er
daar
het
slachtoffer
van
deze
beschieting
zijn
geworden.
Verder
waren
er
in
de
omgeving
alléén
vele
gebroken
ruiten.
De
aanleiding
van
deze
geallieerde
beschietingen
ons
nooit
geheel
duidelijk
geworden.
Na
de
bevrijding
(1
april
1945)
heeft
de
fam.
Harbers
in
het
lichtbeschadigde
verenigingsgebouw
"Concordia"
hun
winkel
en
café
op
kleine
schaal
voortgezet.
De
nieuwe
en
huidige
winkelpand
met
woning
(Mr.
Nelissenstraat 33) is in oktober 1948 in gebruik genomen.
Bronzen Kruis
Het Bronzen Kruis, ingesteld in 1940, wordt toegekend aan Nederlandse militairen, die zich ten behoeve van de Nederlandse Staat door moedig of
beleidvol optreden tegen de vijand hebben onderscheiden. Behalve aan Nederlandse militairen, kan het Bronzen Kruis ook worden uitgereikt aan
Nederlandse burgers en buitenlanders.
Decoratievoorstellen voor het Bronzen Kruis worden beoordeeld door de Commissie Dapperheidsonderscheidingen van het ministerie van Defensie. De
minister van Defensie doet de voordracht aan het Staatshoofd, die de toekenning via een koninklijk besluit bekrachtigt.
De Broers J.W. Groot Wassink en H. Groot Waasink uit Beltrum hebben als burgers in 1952 een bronzen kruis gekregen wegens lidmaatschap van een
verzetsgroep die zich onder meer bezig hield met pilotenhulp.
Bovenstaande informatie is verzameld
en uitgezocht door: